(si're:nə) v. (-n) [Fr. < Lat. sitena]
I. Eig. Gr. Myt. wezen, half vrouw, half vis of half vogel, dat door gezang de voorbij varenden zocht te verlokken.
II. Metf.
1. schone verlokkende vrouw.
2. mv. (ook -s) toestel, waarin door het inblazen van lucht, een schijf met koncentrische rijen gaatjes aan het draaien wordt gebracht, waardoor een nauwkeurig regelbare toon ontstaat : de wordt gebruikt om de sterkte van een toon te bepalen of voor geluidssignalen; het gegil van de -s bij luchtgevaar; de van een auto, een schip.
Ene. De sirenen woonden op rotsen tussen het eiland Capri en de Italiaanse kust. De reizigers die onder de betovering van hun zang de rotsen naderden, leden schipbreuk. De Argonauten ontkwamen sirene op hun terugtocht van Kolchis het gevaar door Orpheus’ gezang. Odusseus stopte de oren van zijn manschappen met was toe en liet zichzelf aan de mast binden. Toen wierpen de sirenen zich uit wanhoop in zee en werden in rotsen veranderd.