[Fr.] als 't u belieft, sim I v. (-men; -metje) [Lat. simia] Veroud. aap. sim II v. (-men) [~ zeel] 1. touw waarmede een net wordt uitgespannen of dichtgetrokken : de van een zegen; iemand onder de hebben, houden, eronder hebben, houden. 2. Uitbr. hengelsnoer.
Simarubaceeën (simaruba'se:sn) mv. Kwassieachtigen.Simelocngoen isimv'loengoen) streek op Sumatra (A 1) Z. O. van Medan.