('schuldəch) bn. en bw. (-er, -st)
1. een bepaalde schuld (I 1) hebbend, verplicht te betalen : hij is ons nog heel wat -; iemand iets zijn, ook Fig. bij hem niet achter blijven, hem op dezelfde manier bejegenen. ➝ antwoord.
2. verdiend hebbend : des doods -.
3. tot iets bepaalds verplicht, gehouden : iemand eerbied, gehoorzaamheid zijn.
4. beladen met de schuld aan een overtreding of tekortkoming : iemand
- verklaren; hij werd bevonden; waar is hij aan? hij keek wel een beetje -; zich aan iets maken, die overtreding begaan.
5. Verh. zondig : een leven.
6. waartoe men gehouden is : hij heeft niet meer gedaan dan zijn -e plicht.