('schreiən) (schreide, heeft geschreid)
1. tranen storten : -de kinderen; als een kind; zij lachte schril door haar heen; tranen met tuiten -; van vreugde, van het lachen; het stond hem nader dan het lachen, hij was bijna in tranen uitgebarsten. → hemel, Herakleitos, lachen, wraak. Syn. → grijnen.
2. (veelal met zich) door het schreien (l) in een bepaalde toestand komen ; zich wakker -.
3.Dicht. tranen schijnen te storten, vocht laten neerdruipen : de -de amberboom.