('schouwen) (schouwde, heeft geschouwd)
1. Veroud. zien : de Heer schouwt uit de hemel.
2. geestelijk zien : in de goddelijke glorie; die een -d leven leidt tracht zich aan het aardse te onttrekken om zich tot het hemelse te verheffen.
3. in ogenschouw nemen, inspekteren, keuren : dijken, wateren, wegen -; slachtvee -. → keper.
4. geneeskundig onderzoeken : een lijk -.