('schot) o. deel van Groot-Brittannië 78 746 km2, 5 000 000 inw. : bij behoren een 800 tal eilanden. Geschiedenis. Schotland, oorspronkelijk door Kelten bewoond, werd door de Romeinen Caledonië geheten.
Deze wierpen onder keizer HADRIANUS (IIde eeuw) tegen de Pikten en Scoten de Hadrianuswal op en verlieten het land in de Vde eeuw. Het kristendom werd o. a. door ST.
COLUMBA uit Ierland ingevoerd. Toen 1034 het koningshuis uitstierf, kwam het tot troontwisten (DUNCAN, MACBETH, MALCOLM III).
WILLEM de Leeuw ontving 1175, na een mislukte inval in Engeland, ziin kroon als een Engels leen terug, doch Robert BRUCE heroverde 1329 de onafhankelijkheid. In 1370 besteeg het huis Stuurt de Schotse troon.
MARIA Stuart (1542-1568) moest het calvinisme erkennen en 1568 afdanken ten gunste van haar zoon, die 1603 als JACOBUS I de Engelse kroon erfde, doch beide rijken werden eerst onder koningin ANNA 1707 voorgoed verenigd.