('schenkəl) m. (-s; -tje)
I. Eig.
1. bovenste gedeelte van
a. het been van de mens tussen knie en heup, dij.
b. de poot bij viervoetige dieren: de van een ➝ kalf, van een ➝ paard.
2. Uitbr. geheel het been: kromme -s hebben.
II. Metn. been uit een der genoemde lichaamsdelen al of niet met vlees eraan.