Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 04-02-2020

schelp

betekenis & definitie

v. (-en; -je) [wsch, opensplijtend voorwerp]

I. Eig. kalken één- of tweekleppige schaal van een weekdier: mossel-, oesterschelp; -en uit zee opvissen, op, van het strand verzamelen; kalk branden van -en; -en dienen tot verharding van paden; iets met -en versieren; sommige -en gebruikt men om uit te eten of te drinken; sommige -en zijn hoornvormig, hebben windingen; er zijn -en die paarlemoer leveren; hij heeft een prachtige verzameling (van) -en. Gez. de -en wassen op zijn neus, hij heeft lang op zee gevaren; in zijn kruipen, zich schuilhouden of zijn oorspronkelijke houding of beweringen terugnemen, achteruitkrabbelen; uit zijn komen, buitenkomen of openlijk optreden.

Syn. ➝ hoorn. II. Metf.

1. Algm. schelpvormig voorwerp; -en voor gietwerk.
2. Inz.
a. schelpvormig schaaltje: -en met garnalen; een porseleinen vol gebakjes.
b. uitwendig deel van het oor: de oorschelp.

III. Metn. [van II 2 a] gerecht in een schelp opgediend: als entree kregen we -en.

< >