Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 04-02-2020

schamel

betekenis & definitie

I. (‘scha:məl) m. (-s) [Lat. scamellum, scabellum, schabel] zitbank voor de bestuurder van een wagen, bok.

II. ('scha:məl) bn. en bw. (-er, -st) [schamen]

1. geneigd zich te schamen: de -e armen zijn die welke geen onderstand vragen bij de openbare weldadigheidsinstellingen.
2. gebrek lijdend, onderstand behoevend: -e lui.
3. armzalig, van geringe staat: een -e woning; gekleed.
4. niet weelderig, armelijk, sober: een maal, stukje brood.
5. zonder kracht, onaanzienlijk: een postuurtje.
6. weinig vermogend: -e stervelingen.

< >