(rʌsj) m. (-es) [Eng.] < to rush d. i.)
I. Eig. het voortsnellen nl.
1. plotselinge, snelle toevloed van personen naar een plaats waar vermoedelijk goud of diamant gevonden wordt.
2. Sport. snelle loop van een paard die daardoor de voorsprong krijgt.
II. Metf. aandrang, levendige vraag.