(runt) o.(-eren ;-je,-ertje) [~horen]
I. Eig.
1.huisdier met op het plat voorhoofd horens, door de mens om zijn melk en vlees, en ook wel als trekdier gehouden (Bos taurus) : het mannelijk heet „stier”→: en gesneden „os”, het vrouwelijk „koe”, het long „kalf”; grazende -eren met spelende kalveren; bloeden als een [dat geslacht is]; het wordt wel eens genoemd als voorbeeld van plompheid en domheid.
2. Runderen Uitbr. geslacht tot de orde van de Hoefdieren behorend : de buffels rekent men tot de Runderen.
II. Metf. Stud. niet-student.
Enc. Als stamouders van ons tamme rund geeft men o. a. aan de oeros, het bultrund of de banteng. Onze voorvaderen maakten jacht, in moerassige bossen, op de oeros, die tot in de XIVde →: eeuw in onze streken bleef voortbestaan. Het bultrund komt nog als huisdier voor in Azië en Afrika. De runderen zijn over een groot gedeelte der aarde verspreid; alleen in Zuid-Amerika, Australië en Madagaskar komen zij oorspronkelijk niet voor. Zij zijn, zelfs in onze moderne maatschappij, onvervangbaar om hun vlees, hun melk (tot 4000 l. per jaar) en hun vel, dat tot leer wordt verwerkt.
Oorspronkelijk was het rund een heilig dier, de Maangodin gewijd wegens de sikkelvorm van de horens, en de melk werd haar als offergave gebracht. In Egypte vindt men in voorhistorische grafmonumenten afbeeldingen van runderen. De stier Apis werd er als een heilig dier vereerd. In het Oude Testament wijst het aanbidden van het „gouden kalf" eveneens op verering van het rund, evenals de Minotauros, die half stier was, bij de oude Grieken. In België kweekt men 6 verschillende rassen nl. het rode-ras (Westvlaanderen), het roodbonte-ras (Oostvlaanderen), het Kempische ras, het Herve-ras en het zwartbonte (Hollandse) ras, waarover hieronder. In Nederland zijn er drie hoofdrassen nl. het daareven genoemde zwartbonte (Hollandse) ras, het zwartblaarde (Groninger) ras of blaarkoppen en het roodbonte Maas-, Rijn- en IJselras.