(‘ruggə) v. (...graten)
I. Eig. wervelkolom bij mens en gewerveld dier : de is tweemaal zwak S-vormig gebogen; de bevat merg; de ribben zijn van achteren aan de -, van voren aan het borstbeen gehecht; de breken, ook Fig. doden, doodgaan.
II. Metf.
1. lang gedeelte waaraan de andere gedeelten vastzitten : dat gebergte is de van het eiland
2. innerlijke kracht, weerstandsvermogen : iemand met een -; tonen.
3. pit : een toneelstuk zonder -.