Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 04-02-2020

rubber

betekenis & definitie

(‘rubbər)

A. m. (-s) [Eng. to rub, wrijven]
I. ook o. (als stofnaam) Eig. elastische, uit het melksap van sommige tropische planten gewonnen stof, waarvan men autobanden enz. vervaardigt : tappen, winnen.

II. Metn.

1. rubberplant.
2. rubberaandelen : staat hoog. -
B. bn. van rubber ; een slang. Ook : caoutchouc.

Enc. In 1786 zond de Franse geleerde DE LA CONDAMINE voor het eerst rubber uit Quito naar Europa. De Zuidamerikaanse inboorlingen uit de streek van Quito noemden de boom, die de rubber leverde, heve [vandaar hevea] terwijl, aan de oevers van de Amazone, men het produkt cahuchu [vandaar caoutchouc] heette. De rubber dankt zijn naam aan zijn eigenschap om potloodstrepen uit te vegen. In het begin der XIXde eeuw begon men overschoenen en regenmantels van rubber te maken, doch zij hadden nog het nadeel dat zij 's winters broos, 's zomers kleverig werden en bij het vuur smolten. Dit werd sedert 1839 verholpen door rubber met zwavel te behandelen (vulkanizeren).

Vroeger gebruikte men alleen wilde rubber, dat is het melksap van in het wild groeiende planten, voornamelijk in de oerwouden van Brazilië en Midden-Afrika, waar de inboorlingen onmeedogend gedwongen werden dat produkt in grote hoeveelheden naar de opslagplaatsen te brengen (bloedrubber!). Thans wordt, zo goed als uitsluitend plantagerubber uit de hevea gewonnen. Na menigvuldige, mln of meer gelukte proeven om syntetische rubber of kunstrubber uit kalk en steenkool te vervaardigen o. a. tijdens de Eerste Wereldoorlog (19141918) toen Duitsland geen natuurlijke rubber uit het buitenland kon betrekken, kwamen in 1934 de eerste bruikbare autobanden uit kunstrubber in de handel. Behalve voor autobanden wordt rubber veel gebruikt in de elektriciteitsbedrijven o. a. voor omwikkeling van geleidraden, verder voor regenmantels, overschoenen enz.