v. (-en; -je)
I. Eig. 1. Algm. grote ruwe steenmassa als bodem verhevenheid : de Kalvarieberg was vroeger een buiten Jeruzalem; barre, dorre, harde, kale, scherpe, steile -en; zo onbeweeglijk, onwrikbaar, rustig, vast als een -; de -en ploegen, nutteloos werk verrichten ; de van Petrus waarop de Kerk is gebouwd, als op een onwrikbaar fundament.
2. Inz. klip : gevaarlijke -en voor de scheepvaart.
II. Metf. steun, toeverlaat, toevlucht : God. de van mijn betrouwen, vertrouwen.