('ronding) v. (-en)
A. [ronden 1]
I. Eig, het ronden : meer aan iets geven.
II. Metn.
1. het rond zijn : de van iemands wangen; een vaas van mooie -.
2. rond gat : de in een borstrok.
3. Taalk. verschijnsel dat bij sommige klinkers de lippen gerond worden : wanneer men zegt „speulen” in plaats van spelen, heeft men een -.
B. [ronden 2] afgerondheid : de bekoorlijke van de zin.