Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 04-02-2020

roer

betekenis & definitie

I m. [< roeren] beweging, alleen nog in de uitdrukking: in rep en roerzijn.

II o. (-en; -tje) [< roeien; oorspr. bezigde men een roeiriem als (los) roer]

1.Eig. toestel achter aan een schip om het te besturen : door de pen of door het stuurrad wordt het-in beweging gebracht; de schacht, de stander of de honing van het -; het blad, de hak of de klik van het -; het van een → torpedo; naar het luisteren, ook Fig. gehoorzamen.
2. Metn. pen of stuurrad waarmede men het roer bestuurt : aan, te staan.
3.Metf. bestuur : aan het geraken; het (in handen) hebben, houden ; aan het staan, zitten ; te zitten ; iemand aan het brengen, laten ; het van de staat.

III o. (-en, -s; -tje) [Got. raus, d. i.]

a. Eig. Gew. rietstengel.
b. Metf.
1. buis,pijp: het van een tabakspijp.
2. oud schietgeweer : vuurroer.

< >