(regentschap) o. (-pen)
I. [regent I 2 a]
l.Eig. ambt, waardigheid van regent: iemand het opdragen.
2. Metn. tijd dat een regent bestuurt : tijdens zijn -.
II. betrekking van regent (I 2 b) of regentes III. [regent I 2 d] deel van een residentie op Java.