('re:dd) v. (—s) [~ Lat. reor, ik meen]
I. Eig.
1.Algm. uitdrukking van gedachten en gevoelens door woorden : de delen der -, de rededelen; direkte, indirekte -, weergeving van iemands woorden in dezelfde of een andere vorm , iemand in de vallen, hem onderbreken.
2. Inz.
a. wat tegen iemand gezegd wordt : schimp-, smaad-, spotrede,
b. (mv. redevoeringen) min of meer plechtig tot een of meer personen gerichte woorden : een indrukwekkende -; een voor de vuist; een over denationalizatie houden ; lijk-, lof-, troonrede ; inaugurale -. intreerede. Syn. → aanspraak.
II. Metn. denkvermogen : de mens is met begaafd. Gez. aan de plaats maken, het gezond verstand laten spreken ; dat ligt in de -, spreekt vanzelf; iemand tot brengen, maken dat hij weer zijn gezond verstand gebruikt ; naar luisteren, voor overreding vatbaar zijn; gebruiken, redelijk zijn; versta toch -, luister toch naar goede raad. Syn. → geest.