('ra:tələn) (ratelde, heeft gerateld) [ wsch. klnb ]
1. met een klepperend toestel geluid maken : kinderen, vastenavondgekken .
2. een geluid maken als een ratel : het rijtuig ratelde over de steenweg; de donder ratelt.
3. snel en druk babbelen : kan uren aan een stuk -.