(pro'fe:t) m. (...feten)
1. Eig. in het Oud Testament, heilige en door Gods ingeving verlichte man : de vier grote en de twaalf kleine ...feten. → Mozes.
2. Metf. voorzegger, ziener : ongeluks-, weerprofeet; een die brood eet [Amos vn, 21], wiens voorspellingen weinig betekenen omdat hij voor zichzelf zorgt: een is niet ongeëerd dan in zijn vaderland of niemand is in eigen land [MATTHAEUS xiii 57), geen man van verdienste wordt in zijn land zo goed geëerd als in het buitenland.