(prin'ses) v. (-sen: -je)
I.
1. a. Veroud. vorstin ; een leeft in weelde en pracht; een van een meid gekleed als een bij uitstek fijn gekleed ; zij is de der talen, de eerste, de voornaamste. → leven. b. Bepk. soevereine van een betrekkelijk beperkt gebied : Prinses van Oranje.
2. Verzw. a. vrouwelijk lid van een regerend vorstenhuis : van den bloede, van het bloed;
- van België, b. veelal Iron. heerseres : herberg-, keukenprinses.
II. verkorting van prinsessenboon.