(pri'me:r)
I. bn.
1. Algm. eerst, oorspronkelijk : de priemgetallen heten ook -e getallen, de grondkleuren -e kleuren. → vordering.
2. Inz. a. Aardk. van, uit, betreffende het Primair (II): het tijdperk; -e gesteenten. Tgst. sekundair. b. Pej. met weinig, met slechts elementaire ontwikkeling. -
II.o. Aardk.
1. eerste, oudste groep van formaties.
2.Primair tijdperk van de primaire formaties : in het stonden onze streken onder water.