('portugal) o. [Lat. Portus Cale, Oporto] republiek in Europa.
Hoofdstad: Lissabon. 1. Aardrijkskundig. 88.740 km2. Het binnenland is bergachtig, het hoogst de Serra da Estrella (1993 m). De helft van de bodem ligt woest en de landbouw staat op lage trap. Doch de bodem is vruchtbaar en er valt voldoende regen. Zo levert het land toch nog zuidvruchten, wijn, (portwijn) en kurk. Het zuiden, Algarvië, is zelfs een paradijs. Portugal is rijk aan ertsen, maar de ontginning is nauwelijks begonnen. De visvangst is een van de weinige bloeiende bedrijven. Uitvoer: sardines, wijn, kurk. Bevolking: 8.225.000 inw. meestal katolieken. De grote massa bestaat uit arme boeren. Koloniën in Afrika en Azië, 2.429.350 km2 7.000.000 inw.
2. Geschiedkundig. De oudste bewoners van Portugal waren Iberiërs en Kelten. In 137 v. K. veroverde de Romeinen het land der Lusitaniërs die onder Viriathus in opstand waren gekomen, en noemden het Lusitania. Ten tijde van de grote Volksverhuizing kwam het onder de heerschappij van de Alanen, van de Sueven en Westgoten (585); later onder die van de Arabieren (711). In 1095 beleende ALFONS VI van Castilië graaf HENDRIK VAN BOERGONDIË, achterkleinzoon van ROBERT DE VROME, koning van Frankrijk, met het gebied tussen Minho en Douro [naar de haven Portus Cale, nu Oporto] Portugal, geheten. HENDRIKS zoon ALFONS I maakte zich van Castilië onafhankelijk en nam 1139 de koningstitel aan. ALFONS III gaf het land 1250 zijn hedendaagse grenzen. Onder JAN I, de stichter van het Nieuwboergondische Huis, begonnen de grote ontdekkingstochten langs de westkust van Afrika. Ten tijde van MANUEL I ontdekte VASCO DA GAMA 1498 de nieuwe zeeweg op Indië, P. CABRAL 1500 Brazilië, en was Portugal de eerste koloniale mogendheid.
Na de dood van HENDRIK (1580) kwam de Portugese kroon aan de zoon van de oudste dochter van Jan II, FILIPS II van Spanje, die het land door ALVA liet veroveren.
Onder de Spaanse heerschappij 1580-1640 verviel het meer en meer en verloor, door de veroveringen van de Nederlanders, een groot gedeelte van zijn bezittingen. In 1640 rukte zich Portugal van Spanje los en besteeg JAN IV uit het Huis van Braganza, een afstammeling van de oude koningen, de troon. Door het Methuen Verdrag (1703) ging de Portugese handel op Engeland over. Onder Jozef (1750-1777) regeerde POMBAL in de zin van het verlichte despotisme. In 1807 vluchtte MARIA I en haar familie voor NAPOLEONS troepen naar Brazilië; Portugal werd door JUNOT bezet, maar reeds 1808 door de Engelsen onder WELLINGTON heroverd. Na de omwenteling, die de Engelse regent BERESFORD 1820 verdreef, keerde JAN VI terug uit Brazilië, dat zich onafhankelijk verklaarde en Don PEDRO, JANS zoon, 1822 tot keizer koos. Bij JANS dood 1826 deed Don PEDRO afstand van de Portugese troon ten gunste van zijn dochter MARIA DA GLORIA, die echter eerst na de verdrijving van haar oom MIGUEL 1834 de regering aanvaardde.
Koningen van Portugal
1. Alfons I 1139
2. Sancho I < 1 1185
3. Alfons II < 2 1211
4. Sancho II < 3 1223
5. Alfons III < 3 1248
6. Dionysius < 5 1279
7. Alfons IV < 6 1325
8. Peter I < 7 1357
9. Ferdinand < 8 1367
10. Jan I < 8 1385
11. Edward I < 10 1433
12. Alfons V < 11 1438
13. Jan II < 12 1481
14. Manuel I,
neef van 12 1495
15. Jan III < 14 1521
16. Sebastiaan,
kleinzoon van 15 1557
17. Hendrik < 14 1578
18. Jan IV 1640
19. Alfons VI < 18 1656
20. Peter II < 18 1683
21. Jan V < 20 1706
22. JozefI<21 1750
23. /Maria I < 22 1777
24. \Peter III < 21 1777
25. Jan VI < 23 1816
26. Miguel < 25 1828
27. Maria II,
kleindochter van 25 1834
28. Peter V < 27 1853
29. Lodewijk I < 27 1861
30. Karel I < 29 1889
31. Manuel II < 30 1908
Door haar huwelijk met FERDINAND besteeg het Huis Saksen-Koburg (1835-1910) de troon. Onder KAREL I (1889-1908) werd 1900 een verbond met Engeland gesloten. In 1907 hadden revolutionaire opstanden plaats en werd FRANCO tot diktator benoemd. Na de vermoording van KAREL I en van de kroonprins 1908, werd MANUEL II koning. De 4de oktober 1910 brak te Lissabon een omwenteling uit, 5 oktober vluchtte de koning en de republiek werd uitgeroepen. De republikeinse regeringen konden Portugal ekonomisch en moreel niet opheffen. Eerst na de staatsgreep (1926) van generaal CARMONA, die tot 1951 president was, verkreeg Portugal door SALAZAR een op katolieke grondslag stevig gevestigde grondwet die een nieuwe ontwikkeling waarborgt.