(po:k) m. en v. (poken;-je) [Mned.poken,steken]
I. Eig. voorwerp om mee te steken nl.
1. Eert. korte degen aan een draagband en vaak als versiersel gedragen. Syn. → dagge.
2. puntig omgebogen ijzer om het vuur op te porren : de van een → kachel in een → haardstel.
II. Metf. grote naainaald : naai je altijd met zulke poken?