(’pompən) (pompte, heeft gepompt)
1. met een pomp (I II1) opvoeren : water -.
2. met een pomp (I II 2) erin brengen of eruit verwijderen : lucht uit een klok -.
3. stompen.
4. met knikkers in een kuiltje spelen. Syn. stuiken.
5. een konfektiewerk passend maken.
6. mannenkleren verstellen.