('poedər) (-s: -tje) [Fr. < Lat. pulvis, pulveris. stof]
I. m. en o. Eig.
1. Algm. fijn, tot gruis gemaakte of geworden stof: diamant-, haar-, insekten-, jeuk-, tandpoeder.
2. Inz. poeder als toiletmiddel: gebruiken na het scheren.
II. Metf. v. geneesmiddel in de vorm van poeder. III. v. Metn. dosis geneespoeder in een papiertje gevouwen: -s innemen.