('plo:iən) (plooide, heeft geplooid) [Fr. plover < Lat. plicare, vouwen]
1. in de plooien leggen: een muts, overhemd -.
2. fronsen: zijn voorhoofd -.
3. wenden: hij weet het zo te dat iedereen tevreden is.
4. schikken, regelen: laat hem dat maar -; zich weten te naar de omstandigheden.