I. tw. klanknabootsing van een in een vloeistof vallend zwaar voorwerp: -, daar lag het pak in 't water.
II. m. (-en) geluid onder (I) omschreven: wij hoorden een -. III. bn. en bw. (-er, -st)
1. grof, zwaar: een meubel; -e schoenen; een lichaam.
2. onbeleefd, onbeschaafd, ruw: -e lummels; iets uitdrukken.
3. ruw: -e scherts; een verstand.
4. onhandig, links: iets aanpakken.
IV. v. (-en)
1. Eig. Veroud. stilstaand water, poel.
2. [msch.] Metn. waterplant met grote, drijvende, gaafrandige bladeren die aan de voet hartvormig ingesneden zijn, en gele (Nuphar luteum) of witte (Nymphaea alba) bloemen.