Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 13-02-2020

pik II

betekenis & definitie

m. en o. [Lat. pir] zwarte, kleverige en brandbare vloeistof die overblijft na lang voortgezette distillatie of uitdamping van houtteer of steenkolenteer : koken, zieden ; wordt gebruikt om iets in brand te steken; wordt in vaten verpakt; scheeps-, schoenmakerspik; de naden van de scheepsplanken met bestrijken om ze dicht te maken; zo zwart als -; kokend werd vroeger als folteringsmiddel gebruikt; die met omgaat, wordt ermee besmet [Ecclesiasticus XIII 1], die met bedorven mensen omgaat, wordt zelf slecht. → Hein.

Ook : pek.

< >