('pijnəgən) (pijnigde, heeft gepijnigd)
1. straffen : gepijnigd in de hel.
2. (op de pijnbank) kwellen, iemand ; zijn hersenen, zich om ’t raadsel op te lossen. ➝ geheugen. Syn. ➝ folteren.
3. pijn aandoen : dat pijnigt mijn ogen; het lichaam, de ziel, iemand -.