Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 13-02-2020

paviljoen

betekenis & definitie

(pavil'joen) o. (-en ; -tje) [Fr. < papilio, tent d. i.]

I. Eig.
1. Veroud. grote, gerieflijke legertent voor voorname personen : een opslaan.
2. Uitbr.
a. tentvormige verhoging op het achterdek van een vaartuig : het van een jacht.
b. tentvormig of lichtgebouwd huisje in een park, op een feestterrein enz. : een oprichten.

II. Metf.

1. veelal licht gebouwd verblijf nl.
a. lusthuis, buitenverblijf ; een in een bos, aan zee betrekken; het in de Haarlemmer Hout.
b. bij- of zijgebouw, vleugel : het van een paleis, van een hotel.
c. afzonderlijk staande of weinig met andere delen verbonden gebouw : de -en van een ziekenhuis.
2. trechtervormig zich verwijdende opening van een blaasinstrument : het van een trompet.

< >