(partiku'li:r) [Fr. < Lat. particularis < particula, deeltje]
I. bn. en bw.
1. van, behorend tot een of meer personen of zaken, maar niet bij alle : iemands -e mening, stijl.
2. niet publiek : een geselschap; in -e audiëntie ontvangen worden.
3. door individuele personen verricht: -e armenzorg.
4. biezonder : een -e school.
5. alleen iemand individueel aangaande : ik weet niets van zijn leven; -e brieven.
6. door iemand als privaat persoon bezeten : bezit; -e eigendommen; een huis.
7. van iemand als privaat persoon uitgaand : een schrijven.
8. afzonderlijk : een vertrek; iemand wensen te spreken.
9. biezonder : een geval; in ’t -.
10. vreemd, zonderling : hij heeft iets -s.
11. intiem : een -e vriend van me; iemands sekretaris; iemand kennen.
II. m. (-en)
1. Algm. iemand beschouwd als partikulier(I 5), privaat persoon : als is hij heel goed, niet echter als beambte.
2. Inz. a. ambteloos burger : een simpel -. b. gewoon burger : bij -en gehuisvest.