Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 13-02-2020

parallel

betekenis & definitie

(paral’lel) [Fr. < Gr. para, naast + allèloon, elkander]

A.bn.(-le) en bw.
1. Eig. gelijk(lopend), evenwijdig : -le honen,vlakken ; weg en vaart lopen, zijn -.
2. Metf. in dezelfde richting gaand, gelijk: dat is een geval.
B. v. (-len)
I. Eig.
1. Algm. lijn of vlak dat met een andere lijn of vlak parallel loopt.
2. Inz. parallelcirkel.-

II. Metf. iets dat door grote overeenkomst met iets anders, een vergelijking daarmede toelaat: die wetenschappelijke uitkomsten vinden hun in de gangbare mening dat... III. Metn. [van II] vergelijking : een maken, trekken tussen twee steden, streken, dichtstukken, dichters.

< >