(pa'ne:l) o. (panelen; -tje) [Mlat. panellus < Lat. pannus, stuk doek]
I. Eig. Gew. vierkant stuk doek op de zitplaats van een koetsier of voerman
II. Metf. 1. rechthoekig vak : het van een → deur, een houten beschot, een luik, de wand van een → kamer, de zijde van een wagen.
2. samenvoeging van planken om erop te schilderen : een schilderij op een malen.
III.Metn. [van II 2] beschilderd paneel, schilderij op hout: de Aanbidding van het Lam bestaat uit verschillende panelen.