('o:vər)(sprong over, heeft overgesprongen)
1. eroverheen springen : een sloot -.
2. van het ene voorwerp op het andere springen : men zag de elektrische vonken -.
3. losgaan : de haan van het geweer sprong over.
4. bij lezen of vertellen overslaan : hij sprong verscheidene paragrafen over.