I. ('o:vər) (keek over, heeft overgekeken)
1. eroverheen kijken : de muur is te hoog, de buren kunnen niet -.
2. nog eens vluchtig bekijken, nazien : een lijst van namen -.
II. ('kiງkən) (overkeek, heeft overkeken)
1. er het oog over laten gaan, overzien: van de toren kan men het hele land -.
2. aandachtig overzien : als men dat rapport overkijkt.