(ovər'e:n) (stemde overeen, heeft overeengestemd)
1. gelijkgestemd, harmonisch zijn : -de geluiden.
2. niet in tegenspraak zijn. overeenkomen : die redenering stemt met onze beginselen overeen.
3. van dezelfde mening zijn : zij stemde met haar man daarin overeen.
4. eensgezind zijn : de prins stemde geenszins met de koning overeen; -de karakters.
5. gelijk zijn : het van zijn oordeel met het mijne; -de verklaringen.