('oudərling) m. (-en)
1. Algm. Veroud. oud, bedaagd man: een suffende -.
2. Inz.
a. bij de Joden, vertegenwoordiger van het volk in de Hoge Raad.
b. bij de eerste kristenen, door de Apostelen gewijde bisschop of priester.
c. lid van de protestantse kerkeraad die, naast de predikant, het opzicht heeft over de gemeente.