Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 13-02-2020

ouderdom

betekenis & definitie

('oudərdom) m.

I. Eig.
1.
a. Algm. tijd dat men oud is, dat men geleefd heeft, leeftijd: overleden in de van 90 jaar; op de van 16 jaren.
b. Inz. hoge leeftijd: de kwalen van de -. Tgst. → jeugd.
2. Uitbr. tijd gedurende welke iets bestaat: de van de aarde, van een gebouw; de van de maan, getal dagen sedert de nieuwe maan verlopen.

II. Metn. [van I 1 b] gezamenlijke personen die een hoge leeftijd hebben: de eren.

< >