('op) (hing op, heeft opgehangen)
1. in de hoogte hangen: de zwaluw hangt haar nest op; de gordijnen, de was -; het varken aan een ladder -; zijn jas -. ➝ kapstok, schilderij.
2. met een strop aan de hals aan een galg hangen: de moordenaar werd opgehangen; zich -; ik laat me als (... niet), formule tot krachtige verzekering.