I ('o:pəra) mv. [Lat.] werken.
II ('o:pəra) m. (-’s; ...raatje), [It.]
I. Eig. dramatisch spel bestaande uit zang en dans: de -s van Wagner, Mozart; de Italiaanse, Franse, Duitse -.
Gez. bouffe of comique, vrolijke, lachwekkende opera; comique, opera bouffe of waarin de zang met dialogen wordt afgewisseld; seria of grand -, ernstige opera waarbij de tekst geheel gezongen wordt. Syn. muziekdrama, zangspel. II. Metn.
1. toneelwerk bij (I) behorend: de Faust; een komponeren, geven, horen; de tekst, de aria's, het ballet van een -.
2. opvoering van een opera: naar de gaan zien.
3. zangers, zangeressen enz. die voor de opvoering van een opera nodig zijn: de direkteur van de Vlaamse -.
4. gebouw, schouwburg waar opera’s opgevoerd worden: het bouwen, inwijden van een nieuwe -.