(ont'lastən) (ontlastte, heeft ontlast)
I.
1. van een last ontdoen : de koe van de melk -.
2. a. Algm. verlichten, ontheffen : het hart, zich -; iemand van een taak -. b. Inz. inzake belastingen verlichten.
3. verwijderen : het overtollige water wordt door duikers ontlast.
II. zich-
l. uitlopen, uitmonden : de rivier ontlast zich in de Noordzee.
2. zich oplossen : de wolken zich in sneeuw.
2.gevoeg doen: zich niet kunnen -.