I. ('om) (woelde om, heeft omgewoeld)
1. door elkaar halen: kasten om iets te vinden.
2. woelend in wanorde brengen: zijn bed -.
II. ('woelən) (omwoelde, heeft omwoeld)
1. eromheen woelen, winden: een met draad omwoelde staaf; een ziek been met zwachtels -; een kind in een deken -.
2. vast, dicht omgeven: een tuinhuisje met kamperfoelie omwoeld.