A. (’om) (woei, waaide om; omgewaaid)
I.(heeft) Eig. [om Opm. 1 b]
1. [3] heen en weer waaien : het stof waait op de markt om.
2. [11] waaiend omverwerpen : de storm kan bomen -.
II. (is) Metf. [van I 2] door de wind omvallen : die schoorsteen is omgewaaid.
B. (omwoei, heeft omwaaid) waaiend omgeven : een parfum omwoei haar.