I. (‘om) (vloog, vlogen om; heeft en is omgevlogen)
1. erom- of langsheen vliegen; de duiven vliegen het huis om;
2. zeer snel verstrijken: hoe snel is dat uurtje omgevlogen?
II. ('vli:gən) (omvloog, heeft omvlogen) vliegend omgeven; de duiven het huis.