I. ('om) (sprong om, heeft omgesprongen)
1. her- en derwaarts springen: zij hebben een hele tijd lustig omgesprongen.
2. op een bepaalde wijze omgaan: zonderling met iemand, iets -.
3. door springen doen omvallen: een melkkan -.
4. (ook: is) eromheen springen: een plein -.
II. ('springən) (omsprong, heeft omsprongen) springend omgeven: het hert, door de honden omsprongen.