v. (-pen; -je) [kno(o)p?] rond voorwerp nl.
1. oneffenheid in een geweven stof: walsen om de -pen uit het laken te verwijderen.
2. pluis, vlokje aan de oppervlakte van een geweven stof: het haar van het fluweel bestaat uit -pen. →kind.
3. noppen [de noppen (2) zitten er nog op], nieuwe kleren, in de uitdrukking: goed in de -pen; in zijn nopjes zijn, in zijn schik, vergenoegd zijn.
nop II v. [-nopen] stoot, ruk: de vis geeft -, doet de dobber bewegen; hij heeft -, heeft (de vis) beet.