Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 12-02-2020

nest

betekenis & definitie

o. (-en; -je)

l.Eig.
1. verblijfplaats door vogels gemaakt voor het eierleggen en het kweken van hun jongen : een- bouwen, maken, uithalen, vernielen; de klipzwaluw maakt eetbare -en. → ei.
2. Uitbr. verblijfplaats van andere dieren: een bijen, mieren, muizen, ratten, wespen -.

II. Metn, uitgebroede jongen, broedsel door een vogel of andere dieren tegelijk geworpen: een mussen, jonge honden, katten. III. Metf.

1. verblijf van mensen nl. a. Plat. bed : in zijn- kruipen, liggen, b. n e s t j e, woonhuis : hij was blij weer in zijn -je terug te zijn. c. verblijf van dieven, rovers enz. : een van zeerovers uitroeien, d. onaanzienlijk, vervelend stadje of dorp : in een akelig begraven zijn.
2. [een nest is verward] warwinkel, ingewikkelde zaak, moeilijkheid : in de -en komen, zitten.
3. [een nest is gemaakt uit afval, uitschot] a. nesten, vodden, prullen : die cadeautjes zijn niets anders dan -en. b. jonge, onvolwassen vis : als eendevoer gebruiken. c. ingebeeld, nuffig, ondeugend meisje : een vreselijk koket -.

< >