v. (nerven; -je) [Lat. nervus < Gr. neuron d. i.]
I.Eig. W. g. zenuw.
II. Metf.
1. streng in een →blad van een plant: de nerven en de aderen vormen het bladskelet.
2. oneffenheden aan de buitenkant van een diere vel of het daarvan vervaardigd leer : bij zeemleer wordt de afgestoten.
3. uitstekende vezels van ongeschaafd hout : de ziet men op een stukje afgezaagd hout.
4. evenwijdige oneffenheden in papier : dit papier is fijn van -.
5. lijn in metaal.
III. Metn. begroeide bovengrond van wei- of hooiland grasnerf.