('nanking) [Chin. nan, zuidelijk + king, hoofdstad van het land]
I. stad in China, 1 756 000 inw. Weefnijverheid, geestelijk middelpunt van China, universiteit, technische scholen enz.
II. nanking
1. o. Metn. donkergele Chinese katoenen stof.
2. bn. van nanking: slobkousen.